terça-feira, junho 15, 2021

Ron O. van het blad Kaal

In 2012 verscheen in de Nederlandse editie van Esquire het verhaal wat ik al jaren wilde schrijven, de orale geschiedenis van het Nederlandse tijdschrift O. Het blad dat nergens op leek, het blad waar ik zelf ontzettend graag voor had willen schrijven. Het blad dat te weinig mensen kenden, zeker in de jaren tachtig en negentig. En waarover je al helemaal geen ontzettend lange terugblik schreef. Maaar in Esquire kon het. Ik heb meer mensen gesproken dan in het stuk terechtgekomen zijn, en heb er (met hulp van Arno Kantelberg, de geweldige hoofdredacteur van Esquire) lang aan geslepen. Nu Esquire in Nederland definitief het licht uitdoet, helaas, vond ik deze herplaatsing wel terecht.



[kop] Histoire d’O

[onderkop] Rise and fall van het beste blad van Nederland

[credits] door Guuz Hoogaerts

[intro] Twintig jaar was er een tijdschrift dat het Nederlandse medialandschap zou veranderen. Het liep anders af. Dit is het verhaal van het blad O.

[tekst] Maurice Keizer, uitgever: ‘Ik denk dat het als volgt is gegaan. Ik had Louis Rossetto leren kennen. Rossetto was hoofdredacteur van Language Technology, een Engelstalig blad dat veel aandacht schonk aan nieuwe technologie, vooral computers. Later is dat Electric Word gaan heten. Ik heb in Amerika op school gezeten en ben altijd een groot bladenfan geweest. Rossetto ook. Aan het einde van de jaren tachtig was er in Amerika een blad dat Manhattan Inc heette, waarin verhalen stonden die de Amerikaanse Esquire, waar ik ook fan van was, niet meer schreef. Manhattan Inc was een blad dat ik in één adem uitlas. Zoiets wilde ik ook in Nederland proberen op te zetten, met Rossetto. Wie de naam O heeft bedacht, weet ik niet meer. Aanvankelijk heette het blad Amsterdam One, want Amsterdam was in onze beleving het centrum van de wereld. Het idee was: er zijn geen beperkingen. Alles kon. Ik dacht: als ik dit stuk wil lezen, willen meer mensen dat vast ook wel. Er hoefde geen winst te worden gemaakt, als het maar zou overleven.’

Jacqueline Hoefnagels, bureauredacteur: ‘Er werd nooit over geld gepraat. Er waren geen targets; geen plannen om een bepaalde hoeveelheid abonnees binnen te halen. Break even draaien, dat zou mooi zijn. Maar wanneer dat gehaald moest worden, niemand die het wist.’

Frans Jansen, beeldredacteur en staffotograaf: ‘De bevlogenheid, vasthoudendheid en zelfovertuiging van Maurice Keizer was indrukwekkend. Bij de eerste gesprekken werd niet gezegd waar de stukken in het blad over moesten gaan. Als het maar uitputtend was. Er moest wat te lezen wezen.’

Daan Dijksman, redacteur Modern Leven van weekblad Haagse Post: ‘Met opiniebladen ging het eind jaren tachtig niet goed. De bijlages van de kranten werden steeds beter, bladenmakers haden daarop geen antwoord. De Haagse Post was tenauwernood van de ondergang gered, in 1990 volgde de fusie met weekblad De Tijd. Short and snappy, daar deden de bladen niet aan. Verhalen waren lang en uitputtend. Maar je kon het ook overdrijven, zoals in O.’

Jacqueline Hoefnagels: ‘Maurice was geen doortimmerde Sanoma-man die wist hoe je een blad in de markt moest zetten. Hij was was vooral aardig, opgewekt, en hij had zin om wat leuks te beginnen. Ik was door eindredacteur Peter Rutten gevraagd om bij de redactie te komen. Louis Rossetto was toen hoofdredacteur, maar daar herinner ik me weinig van. Hij sprak nauwelijks Nederlands. Die is al vrij snel naar Amerika vertrokken.’

Ron Kaal, eerst adviseur, later hoofdredacteur: ‘Maurice Keizer was en is een bladengek. Hij wilde een uitgeverij beginnen, maar begreep dat je daar geld voor nodig had omdat je aanvankelijk veel verlies zult draaien. Hij had de rechten van de Beeldkrant, van die grote borden met plastic blokjes die alle kanten op konden bewegen en waar je afbeeldingen of tekst op kon zetten. In Nederland, maar vooral in Frankrijk en Italië werd daar goed geld mee verdiend. Maurice was in zaken gegaan met Jan-Dirk Paarlberg, inmiddels een beruchte vastgoedhandelaar, maar in die tijd had niemand daar een vermoeden van. Onder de BV van Maurice en Jan-Dirk werd de uitgeverij gehangen. De redactie zat in een pand aan de Emmalaan in Amsterdam Oud-Zuid.’

Frans Jansen: ‘Louis Rossetto was zo lang als een vuurtoren en hyperintelligent. Hij stak, vond hij zelf, boven de mist uit. Meer een Pietje Algebra dan een bladenmaker. Hij zag de digitale revolutie die het internet zou brengen ruim van tevoren aankomen. De redactie werkte op state of the art-computers, voor die tijd dan. Van Apple, natuurlijk. Ik heb nooit begrepen waarom hij zo lang in Nederland is gebleven. Terwijl in Silicon Valley zijn technologie-blad snel tot grote hoogten had kunnen stijgen. Uiteindelijk is hij daar met veel slaande deuren ook naar toe gegaan.’

Ron Kaal: ‘De computers waren onderling met elkaar verbonden, zodat je berichtjes kon sturen. Dat gebeurde dan ook voortdurend. Zo van: ‘Zullen we lunchen?’ Terwijl ze tegenover elkaar zaten!’

Maurice Keizer: ‘Rossetto liep toen al rond met een plan voor wat later het blad Wired is geworden. Hij heeft het aan mij voorgelegd, maar ik zag er niks in. Om nóg een blad te beginnen, daar was geen geld voor. In Amerika was hij veel meer op zijn plek, dat is met Wired ook wel gebleken.’

Ron Kaal: ‘Dat Rossetto geen Nederlands sprak, was een probleem. Hij kon niet redigeren. Daar had hij Peter Rutten voor aangetrokken. Dat was iemand met veel enthousiasme maar weinig ervaring, en dat gold voor de hele redactie. Het was voor die jongens en meisjes elke maand een helse taak om het blad te maken. Deadlines werden niet gehaald, er was geen kopijvoorraad, er waren geen contacten met goede freelancers. Elke maand moesten ze weer vanaf nul beginnen. Er heerste een techno-hippie-achtige sfeer. Verboden te roken-borden aan de muur, maar wel verdovende sigaretjes paffen in de keuken. Gebotteld water en gezond voedsel in de koelkast, geen vlees.’

Maurice Keizer: ‘Het eerste nummer verscheen in oktober 1989, en Ron schreef er in NRC Handelsblad een vernietigende column over. Die eindigde met: ‘Wie Esquire wil maken, maar zijn blad Nul of Zero noemt, roept het ongeluk over zichzelf af. Die kansen op succes zijn Nix. Naks. Nada. Zilch. Zip. Zero.’ Volkomen terecht, maar wel een beetje zeikerig. Hij was heel verbaasd dat ik hem opbelde om te komen praten.’

Ron Kaal: ‘Het logo van O stond op het eerste nummer midden op het omslag. Linksboven, op de plaats waar bij andere bladen het logo staat, werden de onderwerpen aangekondigd. Over het logo heen stond een foto van Ute Lemper, in Duitsland een ster, maar in Nederland had vrijwel niemand van deze zangeres en actrice gehoord. Later begreep ik dat die foto alleen net zoveel had gekost als het hele verdere nummer. Waarin verder een lange reportage stond over voetbalclub Telstar, een beschouwing over een tentoonstelling in het Stedelijk Museum en daarna een lang stuk over jonge joden in Nederland. Er stond een verantwoording in het blad: ‘O is eindelijk een blad dat gemaakt wordt voor lezers. Lezers die niet alleen geïnteresseerd zijn in diepgaande verhalen of opmerkelijke interviews, maar ook lezers die een schrijfstijl zoeken die in een ander blad niet te vinden is.’ Lang waren de verhalen wel, maar zeker niet opmerkelijk, diepgravend of bijzonder geschreven.’

Jacqueline Hoefnagels: ‘Dat schrijvers en fotograferen gerust zestien pagina’s tot hun beschikking hadden, dat was verrukkelijk. En geen onderwerp was te gek. Als het interessant werd gevonden door de rest van de redactie, was het goed. We waren met een kleine groep, drie redactrices, een vormgever, een dame die de productie van het blad in de gaten hield. En een stel jolige sales-jongens. We hebben keihard gewerkt, het kon gerust half vier ‘s nachts worden. Maar niemand die er wat van zei als je niet om half negen ‘s ochtends op je stoel zat.’

Ron Kaal: ‘Pas toen ik dat gesprek had met Maurice en de redactie, hoorde ik dat je de titel van het blad uitsprak als de letter O. Mij werd na afloop van dat gesprek, waarin ik mijn kritiek nog wat uitdiepte en waarin me werd verteld wat het idee was achter het blad, gevraagd of ik adviseur wilde worden. Tegen een net bedrag. Rossetto vaporiseerde zo’n beetje. Eindredacteur Peter Rutten stond niet echt te juichen dat er een ouder, ervaren persoon in de coulissen kwam staan. Het dubbelnummer dat in de zomer van 1990 uitkwam, was het eerste nummer onder mijn leiding als hoofdredacteur.’



Bas van Horn, redacteur: ‘Ik kende Ron uit de tijd dat ik korte stukjes voor de Haagse Post schreef. Hij vroeg me de Crunchies-rubriek te gaan maken, korte stukken voorin O. Ik had het blad al een paar keer gekocht. Het had een cultstatus, in die tijd. Ik trof een redactie aan die in een heel duur pand aan het Vondelpark zat. Een mooiere plek was er niet. Er werd gewerkt op dure computers, en op splinternieuw meubilair. Het was voor mij, als beginnend journalist een geweldige kans. Voor Ron moet het ook een jongensdroom zijn geweest.’

Jacqueline Hoefnagels: ‘Ron begon met het houden van redactievergaderingen. Die waren er voorheen niet. Iedereen werd geacht met vijf ideeën te komen, die hij dan opschreef in een boekje. Nou, lang niet iedereen had vijf ideeën. Ron werd dan niet boos, hij begon binnensmonds te brommen.’

Daan Dijksman: ‘Ron zag de dingen graag groot. Ik ken hem uit de tijd dat we samen bij de Haagse Post werkten. Ik zie hem nog zitten achter het enorme bureau wat onder W.L. Brugsma nog was binnengehaald, sigaren rokend en Amerikaanse kranten lezend.’

Ron Kaal: ‘Ik ben begonnen om in reclameteksten voor het blad uit te leggen hoe je de titel uitsprak. Door bijvoorbeeld een reeks woorden die beginnen met een o achter elkaar te zetten: ‘Ontheiligend, ontgoochelend, onthullend, ontkrachtend,’ enzovoort. En ik heb de filosofie uitgelegd: O is een blad voor lezers. Vervolgens heb ik mensen aangetrokken voor rubrieken, Jan Zandbergen over kunst- en media-kritiek, Liesbeth Koenen over taal. En ik ben goede freelancers gaan bellen, zoals Rudie Kagie, Theodor Holman, Ad Fransen en William Rothuizen. Verder ben ik fotoseries gaan aankopen. Onbekend homo-erotisch werk van Andy Warhol, bijvoorbeeld. Ja, dat viel op. Jan-Dirk Paarlberg liet weten dat hij het vunzig vond.’

Jacqueline Hoefnagels: ‘Weet jij eigenlijk hoe oud Ron is? Nee? Ik ook niet.’

Jan Zandbergen, medewerker: ‘De eerste keer dat ik van Ron Kaal hoorde, was onnoemelijk lang geleden in Propria Cures, waarin de toenmalige redactie een paginagroot stuk over hem schreef. Titel: Da doo Ron Ron Ron.’

Ron Kaal: ‘De redactie die er werkte, bestond uit heel aardige, jonge mensen. Die allemaal ongeschikt waren voor het werk wat ze deden. Ze hadden gestudeerd, maar ze lazen nauwelijks. Ik zei: een journalist leest kranten. En tijdschriften. Ik kocht heel veel bladen, we hadden de nodige abonnementen. Ik probeerde ze te laten lezen, te laten kijken. Naar dingen die we konden adopteren, die zouden inspireren.’

Bas van Horn: ‘Ik was fulltime redacteur, mijn maandelijkse rubriek kende ongeveer tien stukjes die grotendeels door freelancers werden gevuld.’

Jacqueline Hoefnagels: ‘Het katern achterin met besprekingen van restaurants en aankondigingen van concerten en tentoonstellingen, dat was zijn tijd ver vooruit. Maar een crime om te maken. Aya van Casperen, die ervoor verantwoordelijk was, zat er eindeloos lang aan te pielen. Ze was ook veel te aardig voor de medewerkers die te laat aanleverden. Verder viel het ook niet mee om elke maand wat snedigs over restaurants te schrijven. Dat de obers werden beschreven, en wat die tegen elkaar zeiden, dat was nieuw. Maar je valt snel in herhaling. Zwetend tegen de deadline kom je dan op zinnetjes als: ‘De onduidelijke groenten hadden wat wilder gemogen.’’

Bas van Horn: ‘Sommige redacteuren hadden last van plankenkoorts. Iedere maand moest hun rubriek in het beste blad van Nederland staan. Dat zorgde voor stress.’

Ron Kaal: ‘Toen Peter Rutten naar Amerika vertrok om aan een boek te gaan werken, had ik de handen echt vrij. Ik heb gelijk David van het Reve aangetrokken als eindredacteur, de zoon van Karel van het Reve. Die was niet snel, maar kon heel goed het stof van een stuk blazen. Als ik de structuur had aangepast, veranderde David woorden en zinnen zodanig dat een artikel van een middelmatig journalist ineens stukken beter werd. Daar waren die journalisten vaak heel blij mee, want dat iemand eraan gesleuteld had, dat zag de lezer toch niet.’

Bas van Horn: ‘David was iemand die nogal gebukt ging onder zijn achternaam.’

Jan Zandbergen: ‘Ron had vier rubricisten, waarvan ik er een was. De andere drie waren Liesbeth Koenen, Dirk van Weelden en Louis Stiller. De bijdragen van de andere drie interesseerden hem niet, dat was gewoon format. Die werden bij wijze van spreken ongezien afgedrukt. Mijn bijdrage nam hij altijd uitgebreid met me door. Wat ik van Ron heb geleerd, is dat ik de pointe te snel weggaf. Ron heeft me de Kaal-opbouw bijgebracht. ‘Je moet de zweepslagen kalm en bedaard toebrengen, en ondertussen even een sigaar opsteken.’’

Jacqueline Hoefnagels: ‘Liesbeth Koenen was toen al een professional, op haar rubriek was nooit iets aan te merken. Jan Zandbergen was beslist geen man van de deadlines. Ik heb ‘m een keer uit Café Zwart gesleurd en gezegd dat hij naar huis moest om te tikken. Dat vond hij alleen maar leuk.’

Ron Kaal: ‘Ik vroeg onder meer Theodor Holman om een polemisch profiel te schrijven, over Wim Kayzer. Die maakte lange interviews voor de VPRO die door links Nederland als deksels interessant werden gezien. Dat het allemaal gebakken lucht was, wilde men niet zien. Holman kon dat wel goed opschrijven. Later heb ik de polemische profielen vooral zelf geschreven. Over Wim T. Schippers bijvoobeeld. Later hoorde ik dat Wim en zijn vrouw Ellen daar heel verbaasd en boos over waren. Want ze vonden O nou net zo’n leuk blad.’

Jacqueline Hoefnagels: ‘Ik herinner me ook een meedogenloos portret van Ad ‘s-Gravesande. Op de cover stond een foto van hem met daaronder: Waarom lacht deze man? Dat was typisch Ron. Vaak waren die profielen nodeloos kwetsend. Waarom moest dat nou?’

Daan Dijksman: ‘Het profiel dat Ron schreef in O van Wim T. Schippers werkte als een baksteen in een vijver. Schippers was iemand die doorgaans met veel applaus werd ontvangen, dat je zo vernietigend over iemand kon schrijven was opmerkelijk. Dat je zoiets niet zonder gevolgen bleef, kon Ron niet schelen. Aan relatiebeheer heeft Ron nooit gedaan, en dat is moedig.’

Bas van Horn: ‘Ron was echt de pater familias van O. Hij nam ons mee naar chique restaurants, waar dure wijnen op tafel kwamen. Na zo’n rijk besprenkeld etentje ben ik eens keihard van mijn fiets gevallen.’

Jacqueline Hoefnagels: ‘De borrels van O waren zeer goed bezocht. Die werden in de vergaderruimte gegeven voor redactie en medewerkers Als die om vijf uur uur begon, was het om vijf over één bomvol. Theodor Holman kwam vaak langs, Dirk van Weelden nam zijn vriend Martin Bril vaak mee. Ik weet nog dat David van het Reve een keer zijn zoontje Jonathan meenam. Die zal toen een jaar of tien geweest zijn en plakte een gele post-it met ‘Ik ben gek’ op de rug van Ron.’

Maurice Keizer: ‘We konden nauwelijks iemand vinden die het geen goed blad vond.’

Ron Kaal: ‘Ischa Meijer kende ik van de Haagse Post. Ik kwam hem vaak tegen als ik over de Apollolaan van mijn huis naar de redactie liep. Hij kwam dan van zijn psychiater en ik ging naar mijn werk. Zijn commentaar op O werd met de maand positiever. We hadden een fotoserie aangekocht van Jonathan Becker, toen staffotograaf van Vanity Fair. Hij vond het blad er mooi uitzien. We konden hem dan ook gerust bellen voor opdrachten. Een tijd terug sprak ik Gijs van de Westelaken, de filmproducer, die na afloop van het festival in Cannes Becker was tegengekomen in Parijs. Die vroeg hem naar O, en vertelde dat hij daar zulke goede herinneringen aan had.’

Bas van Horn: ‘De redactieleden kwamen niet bij elkaar over de vloer, of zo.’

Jacqueline Hoefnagels: ‘Oh ja, er werd amoureus wel wat gerommeld. Maar whatever happened at O, stays at O.’

Frans Jansen: ‘De testosteron gierde soms waar het niet gaan kon. Verder hul ik mij in een stilzwijgen waar jij geen deuk in krijgt.’

Maurice Keizer: ‘Er zijn vreemde dingen gebeurd, vooral op de advertentie-afdeling. De leidinggevenden daar waren vaak idioten. Maar de details kan ik je niet vertellen.’

Ron Kaal: ‘Theo van Gogh ging een interview maken met de toneelschrijver Guus Vleugel, die toen een veelgelezen en vileine rubriek in de Haagse Post had. Mal du siècle heette die rubriek, ik herinner me een typering van Jan Wolkers: ‘Als een in één nacht wit geworden vissersvrouwtje.’ Theo ging met Guus eten in de Oesterbar, en schreef daarna het interview. Dat begon met een lang stuk over een boek van Guus dat hij tien jaar geleden had geschreven. Dat was dus niet goed. Je begint niet met oud nieuws. Dat moest dus anders, maar dat wilde Theo niet hebben. “Stuur maar een rekening, maar het komt er niet in,” zei ik toen. Die rekening is nooit gekomen, daar was Theo te trots voor. Later heeft hij het interview in een column voor een ander blad verwerkt, en ik kreeg een sneer.’

Bas van Horn: ‘Het geld ging met bakken de deur uit. De redactie zat op de duurste plek van Amsterdam, en er werden dure artikelen en fotoseries uit buitenlandse bladen gekocht. Iemand als Henk Hofland werd naar Cuba gestuurd voor een verhaal, waarvoor hij duidelijk niet verder gegaan was dan het balkon van zijn hotel. Dat kon allemaal.’

Maurice Keizer: ‘Advertenties werden voor de volle prijs verkocht, zo herinner ik het me tenminste. Maar het was een lastige tijd. De Nederlandse editie van Esquire verscheen toen wij al even bezig waren. Dat vonden wij wel fijn want dat betekende dat het segment waar wij ons op richten, in opkomst was.’

Daan Dijksman: ‘Er werd door andere bladen met enige afgunst naar O gekeken. Het was aanmerkelijk glamoureuzer dan de concurrentie. Maar we wisten ook: dit moest een keer stranden.’

Ron Kaal: ‘Ik denk dat de oplage rond de twintigduizend exemplaren lag. Als we de 35.000 stuks haalden, zouden we break-even draaien. Dat is nooit gebeurd.’

Maurice Keizer: ‘Volgens mij zijn we nooit boven de vijftienduizend stuks uitgekomen.’

Bas van Horn: ‘Het verhaal ging dat als het geld op was, Jan Dirk Paarlberg de ergste nood kwam lenigen. Met zwart geld. Pas veel later, toen hij in het nieuws kwam, realiseerde ik me met wie O het kantoor deelde.’

Maurice Keizer: ‘Paarlberg is nooit bij het blad betrokken geweest. Ik heb hem na het faillissement van de uitgeverij nooit meer gezien.’

Ron Kaal: ‘Maurice was met andere zaken bezig. Hij had iemand aangetrokken voor de Beeldkrant, maar die liet dat project versloffen. Er kwam geen geld meer binnen, er ontstond een conflict met de bank.’

Jacqueline Hoefnagels: ‘Ineens kwamen er mannen binnen die stickertjes plakten op het meubilair, serienummers van computers opschreven en aan je vroegen of die leren jas aan de kapstok wel echt van persoonlijk van jou was.’

Bas van Horn: ‘Ik herinner me dat ik freelancers ging bellen als onze suikeroom weer was langs geweest. Ik zei dat ze nú moesten komen want er was nú geld.’

Maurice: ‘Ik ben bij diverse uitgeverijen langs geweest om te kijken of ik O elders kon onderbrengen. Ze zeiden tegen me: prachtig blad, maar om het uit te geven moet je genadeloos gek zijn.’

Ron Kaal: ‘Het nummer waar ik het meest tevreden over was, is nooit gedrukt. Het was een Amerika-nummer, dat in februari 1992 had moeten verschijnen. Ischa Meijer en Connie Palmen hadden een lange reis gemaakt en ieder een eigen verhaal geschreven. Max Pam was naar Las Vegas gegaan. Gerard Mulder had in scenario-vorm een tamelijk hilarisch stuk geschreven over hoe de Amerikaanse politiek en Hollywood met elkaar verweven waren. Van Annie Leibovitz hadden we een fotoserie van jonge filmsterren aangekocht. Het was vrijwel af, maar de curator had tegen de drukker gezegd: als je het toch van de persen laat komen, laat ik alles in beslag nemen. Een paar stukken zijn in 1992 nog in Esquire verschenen.’

Bas van Horn: ‘Maurice heeft de kans gegrepen om het blad te maken dat hij zelf wilde lezen. Misschien had hij eerder een stap opzij moeten doen en een echte uitgever moeten aanstellen.’

Ron Kaal: ‘Het was beter geweest als ik vanaf het begin bij het blad betrokken was. Nu sprong ik op een rijdende trein en duurde het maanden voordat ik bij de bestuurderscabine aankwam. Ik heb voor duizenden guldens stukken moeten afbestellen.’

Maurice Keizer: ‘Ron wil nog altijd een blad als O maken, heeft hij me verteld.’

Bas van Horn: ‘Ik heb wel eens heimwee naar een blaadje maken.’

Frans Jansen: ‘Ik heb de band met de eerste jaargang nooit weggegooid. Dat zegt genoeg. Verdraagzaamheid begint bij de moeite nemen om ergens zorgvuldig naar te kijken. O was een blad dat je de tijd en de middelen gunde om zorgvuldig te kijken, zodat er geen misverstanden meer waren.’

Jacqueline Hoefnagels: ‘Het was de ultieme schoolkrant.’



[naschrift] - Ron Kaal (1947) heeft meerdere boeken op zijn naam staan. Tegenwoordig schrijft hij onder meer voor HP/De Tijd en de VaraGids.
- Jacqueline Hoefnagels (1960) is eindredacteur voor diverse media. Samen met Santje Kramer schreef ze romans en handboeken.
- Daan Dijksman (1946) is freelancer voor onder meer Vrij Nederland en VaraGids.
- Bas van Horn (1959) is speechschrijver en beleidsadviseur op het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
- Frans Jansen (1964) werkt nog altijd als fotograaf.
- Maurice Keizer (1955) is artiestenmanager in Florida.
- Jan Zandbergen (1954) is nog altijd freelance-schrijver. Hij schrijft onder meer voor HP/De Tijd.
- Louis Rossetto (1949) keerde terug naar Amerika om daar in 1993 het tijdschrift Wired te lanceren. Rondom dat baanbrekende tijdschrift werd een mediabedrijf gebouwd dat in 1998 voor een totaalbedrag van driehonderd miljoen dollar werd verkocht. Tegenwoordig is Rossetto ceo van een chocolademakerij in San Francisco.


Als u tot hier gekomen bent, bent u ook vast wel benieuwd waar de naamgrap in de kop van deze post (Ron O. van het blad Kaal) vandaan komt. Het was een onderschrift bij een foto in een HP/De Tijd rubriek, die ik nooit ben vergeten.