Wat was de laatste keer dat je muziek hoorde die compleet nieuw voor je was? En dat je daar een kick van kreeg, alsof je in een science-fiction film was beland en je een jetpack omgegespt kreeg, zodat je vrijelijk kon rondvliegen?
De kans is groot dat je die kick voor het laatst voelde toen je voor het eerst techno hoorde. Muziek waar nieuwe handvatten voor nodig waren, die niets te maken had met structuren van popliedjes of klassieke muziek.
Techno is bepaald geen nieuw genre, in zijn boek
Retromania stelt journalist
Simon Reynolds dat de afgelopen tien jaar geen enkele muzikale progressie is geboekt. Alles is al eens eerder gedaan. Wie zich, zoals Reynolds, de kick van het nieuwe, van het futuristische, nog goed kan herinneren, zal dat een mismoedig makende conclusie vinden.
Retromania is een dik 400 pagina's tellend onderzoek naar hoe het zover heeft kunnen komen. De Engelse journalist, die eerder uitstekende boeken schreef over post-punk en de rave-cultuur, duikt in de wereld van sixties-punkverzamelaars. Hij spreekt mannen (er komen vooral mannen in zijn boek voor) die concertposters van weleer van een authenticiteitsstempel kunnen voorzien. Hij interviewt kunstenaars die opmerkelijke gebeurtenissen uit de popmuziek herhaalden, zoals het laatste concert van The Smiths, of een show van The Cramps in een psychiatrisch ziekenhuis. Hij trekt vergelijkingen met mode, waarin ook naar hartelust wordt geplunderd uit het verleden.
Reynolds kraakt een paar harde noten. Zo schrijft hij terecht dat niemand geinteresseerd was in West-afrikaanse psychedelica of 'Welsh beat' totdat hipsters compilaties onder die vlag gingen uitbrengen, en het genre achteraf bedachten. Hij beschrijft een concert van de heropgerichte New York Dolls, waarbij het publiek niet zit te wachten op de opgeblazen hardrock die ze nu maken maar liever hits van vroeger wil horen. En hij gaat langs bij zogenaamde rock-historici en muziekmuseums waar revolutie en opwinding wordt teruggebracht tot lederen jekkies en flyers.
Uiteindelijk beseft hij dat terugkijken niks nieuws is. Al in 1990 werd teruggegrepen naar de jaren tachtig, en hij haalt de reeds decennia durende aantrekkingskracht van rock & roll uit de jaren vijftig aan. Retromania is in zoverre een nieuw fenomeen dat er nu pas goed geld te verdienen is aan muziek-nostalgie, daarvan geeft Reynolds vele voorbeelden.
De geschiedenis van popmuziek is inmiddels uitgebreid genoeg om op terug te kijken, om eruit te halen wat je opwindend vind. Reynolds noemt als voorbeeld Vampire Weekend. De Newyorkse band heeft meer dan alleen Afrikaanse invloeden. Horchata, openingsnummer van het tweede Vampire Weekend-album Contra, refereert aan Bollywoodmuziek, aan Buddy Holly, aan deephouse en aan jaren tachtig-galm. En toch voelt het niet als 'messy plagiarism', maar als iets natuurlijks. Er zijn meer artiesten die dit soort super-hybride muziek maken, en in het boek wordt een artiest geciteerd die zegt dat we nu te zijn aan een moment van evualatie van wat we de laatste honderd jaar allemaal hebben bedacht en opgenomen. En dat zo'n evaluatie niet noodzakelijk slecht hoeft te zijn - sterker, de artiest in kwestie, Daniel Lopatin van Oneohtrix is een van de muzikanten die uit tv-tunes, library-muziek en oude experimentele elektronische muziek weer nieuwe muziek maakt.
Als lezer krijg je een paar keer een spiegel voor gehouden. Zo koop ik zelf voornamelijk nog reissues en compilaties van oude, veelal zwarte muziek. En ik download me daarnaast ook suf. Ik heb inmiddels meer muziek dan ik in dit leven nog kan terugluisteren. En ik blijf maar stapelen, graaien. Eén van de gevolgen: ik ben al een tijdje rockmoe, zo'n nieuwe Arctic Monkeys doet me niks. Het opzetten van een tribute-concert aan een 40 jaar oude plaat als Carole King's Tapestry vind ik bevredigender. Als muziekjournalist heb ik vaak proberen uit te leggen waar nieuwe muziek vandaan komt - maar is dat wel goed? Ben ik niet onderdeel van het probleem? Reynolds citeert de Italiaanse futuristen, die aan het begin van de 20ste eeuw het liefst musea zouden laten onderlopen om verlost te zijn van de geschiedenis van kunst. Met een schone lei beginnen, niet alsmaar terug kijken. Hij haalt ook een paar keer Britse chavs aan, de onderklasse, die helemaal niet geinteresseerd is in het verleden of historische context, maar vooral voor nieuw en blinkend gaat. Misschien moeten we meer vergeten om die kick van het nieuwe te kunnen herbeleven.
Ik ben 42, vijf jaar jonger dan Reynolds. Ergens schrijft hij dat zijn kinderen helemaal niet geinteresseerd zijn in nieuwe ontwikkelingen, in de toekomst. Het hier en nu, dat telt. De aloude generatiekloof openbaart zich. Ik ben vaak genoeg jaloers geweest op jongeren die weinig tot geen besef hadden van muziekgeschiedenis maar gewoon genoten van wat ze hoorden. Mopperen dat het een suf muzikaal jaar was, dat doen alleen popjournalisten van 35 en ouder. Het mag zo zijn dat muziek de afgelopen tien jaar weinig is opgeschoten, maar wil dat ook zeggen dat er niks fatsoenlijks is gemaakt? Reynolds noemt verder uit het recente, en veel minder recente verlden zoveel voorbeelden van wat op papier tamelijk opwindende muziek moet zijn, dat zijn boek voor mij in ieder geval aanleiding is om nog 's fijn terug te kijken en te luisteren naar wat ooit gemaakt is. Het zal niet zijn eerste opzet zijn geweest, maar wat mij betreft wakkert Reynolds met zijn boek juist Retromania aan.
De toekomst komt vanzelf wel, ik heb nog genoeg om te terug te kijken de komende tijd.