quarta-feira, julho 27, 2005

Dê, dê, dêdêredê



Weer een legende die kan worden afgestreept van het Moet Ik Nog Zien-lijstje: Jorge Benjor. Waar Fela de funk koppelde aan traditionele Nigeriaanse muziek, daar plakte Jorge de funk aan samba - in beide gevallen leverde dat niet alleen onbedwingbaar swingende muziek op, de heren verzekerden zich er plekken mee in het pantheon der Grote Muzikale Vernieuwers. Benjor (ook wel kortweg Jorge Ben) schreef Taj Mahal (waar de kop van dit stukje naar verwijst, tevens werd het geript door Rod Stewart voor Da Ya Think I'm Sexy), Mas Que Nada, Xica da Silva, Chove Chuva, Pais Tropical, en vele, vele andere sambafunkhits. In Paradiso stond hij met een beperkte band, die, zo leek het althans, nog even ingespeeld moest worden. Het stel huurlingen keek wat afwachtend naar de Baas; de bladerden blazers verwilderd door hun bladmuziek en zo nu en dan moest Ben het soepie aansporen.
De goed geconserveerde zestiger breide het eerste uur voornamelijk een aantal bekende en minder bekende (voor mij dan toch, voor een groot aantal Brazilianen in de zaal leek alles gesneden empanada) nummers aaneen in medleys. Eerder iets voor derderangs charmezangers - dat viel dus een beetje tegen, net als het wat afstandelijke geluid en het gebrek aan uistraling van zowel band als bandleider. Ja, het was een legende die daar stond, maar het had ook de kruidenier op de hoek kunnen zijn.
Dat werd allengs minder bezwaarlijk, vooral toen de band er een beetje in kwam en het publiek losser werd - sterker, een substantieel vrouwelijk deel ervan werd op het podium getrokken om Pais Tropical op te vrolijken. Dat was net de vonk die het optreden nodig had, en zo kon de oude snoeperd toch zijn reputatie als funky held waar te maken. Vooruit, die eerste toegift zeurde wat, maar met een carnaveleske finale (Taj Mahal, natuurlijk) met opnieuw extra eye candy op het podium die de billen flink lieten trillen, kwam dit ontspannen optreden tot een kolderieke climax.